Regionaal – De Raad van State heeft haar advies gepubliceerd over het wetsvoorstel betaalbare huur. De wet beoogt onder andere het inperken van te hoge huren in de middenhuur in verhouding tot de woningkwaliteit. De Raad van State erkent het belang van huurprijsregulering voor sociale huurwoningen, maar vraagt tegelijkertijd om verdere toelichting op bepaalde aspecten.
In haar advies benadrukt de Raad van State de noodzaak van overheidsingrijpen vanwege de krapte op de huurmarkt, met als doel een betere bescherming voor huurders met een middeninkomen. Ze wijst op de uitdagingen waarmee huurders momenteel worden geconfronteerd, zoals moeilijke toegang tot betaalbare huurwoningen en aanzienlijke prijsstijgingen voor vrije sectorwoningen in 2023.
Regulering
Het wetsvoorstel betaalbare huur streeft ernaar deze problemen aan te pakken door regulering van de middenhuur, wat volgens de Raad van State zal leiden tot betere bescherming tegen te hoge huurprijzen. Het verplicht maken van het woningwaarderingsstelsel (WWS) draagt bij aan effectieve handhaving van de maximaal toegestane huurprijs.
De Raad benadrukt echter dat naast regulering, investeringen in een aantrekkelijk klimaat voor betaalbare woningen essentieel zijn. Ze adviseert meer duidelijkheid te verschaffen over de investeringsbereidheid. De recente verhoging van de tijdelijke prijsopslag voor nieuwbouw en de modernisering van het WWS zijn genoemde maatregelen om investeringen te stimuleren.
Waar gaat de wet over?
Tot nu toe zijn alleen de huurprijzen in de sociale huursector gereguleerd. Aan woningen in de vrije sector bestaat momenteel een tekort waardoor de huurprijzen stijgen. Het doel van de regering is voldoende betaalbare huurwoningen voor middeninkomens. Zij stelt daartoe voor om ook de huurprijzen in de vrije sector te gaan reguleren. Het voorstel is om het woningwaarderingsstelsel (WWS) uit de sociale huursector uit te breiden tot een deel van de vrije huursector. Die regulering gaat dan gelden tot een huurprijs van € 1.123 per maand.
Met het advies van de Raad van State kan het wetsvoorstel worden aangepast, waarna het zich opmaakt voor een parlementaire behandeling in de Tweede Kamer. De minister merkte op dat door vertraging in het wetgevingsproces de invoering van de wet mogelijk met een half jaar kan worden uitgesteld tot juli 2024
